Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8889

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6443 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering WW-uitkering. Appellant heeft bevestigd dat hij vanaf de eerste week van november van 2001 in de volle omvang werkzaamheden heeft verricht.


Uitspraak

07/6443 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 oktober 2007, 06/1166 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 december 2008. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Appellant is daarbij verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Appellant was per 2 april 2001 in het genot van een WW-uitkering en per 2 oktober 2002 van een toeslag op grond van de TW. Naar aanleiding van de conclusies uit een onderzoek en een frauderapport heeft het Uwv bij besluiten van 28 februari 2006 de WW-uitkering en de toeslag over de periode van 1 november 2001 tot en met 11 april 2004 herzien respectievelijk hetgeen in verband daarmee onverschuldigd is betaald, van appellant teruggevorderd. Bij de thans bestreden besluiten zijn de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard. 3. Het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 4. De grieven van appellant in hoger beroep komen er op neer dat de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden niet zodanig was dat daarmee het werknemerschap volledig is geƫindigd. Voorts heeft appellant ter zitting verwezen naar toezeggingen die hem zijdens het Uwv zouden zijn gedaan. 5. De Raad oordeelt als volgt. 5.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld en overwogen. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ook ter zitting van de Raad desgevraagd - nogmaals - heeft bevestigd dat hij vanaf de eerste week van november van 2001 in de volle omvang werkzaamheden heeft verricht, hetgeen in dit geval met zich brengt dat het WW-recht per die datum blijvend en geheel is geƫindigd. Appellant had derhalve ook geen aanspraak op een toeslag. Nu hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd een herhaling is van hetgeen hij reeds in eerste instantie heeft gesteld en de rechtbank naar het oordeel van de Raad, zoals hiervoor werd vastgesteld, op goede gronden tot haar oordeel is gekomen, volstaat de Raad er voor het overige mee te verwijzen naar de aangevallen uitspraak. 5.2. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) P. Boer. BvW 212